U bent hier: Home Amsterdam De Vlaamsche Stem
Document acties

De Vlaamsche Stem



Afb. Gustave De Smet, Voorburgwal (Amsterdam) 1915
Amsterdam herbergde als culturele hoofdstad van Nederland de meeste uitgeweken kunstenaars. De aanwezigheid van belangrijke kunstenaars, schrijvers, journalisten en kunsthandelaars leidde tot een kleine Belgische enclave waarbinnen diverse initiatieven ontstonden. Spil van deze heterogene groep vormde de Antwerpse schrijver en kunstcriticus André de Ridder, die van 1914 tot en met 1918 in Amsterdam verbleef. Vrij spoedig nadat hij in de stad arriveerde in 1914 ontmoette hij de oude bekenden Frits van den Berghe en Gustave de Smet opnieuw en gedrieën bezochten ze vele malen het Stedelijk Museum. Ook raakte hij bevriend met Henri Le Fauconnier die hem verder wegwijs maakte in de moderne Franse kunst. 

De Ridder werd een van de voorvechters van een vooruitstrevender kunstklimaat in België. In februari 1915 was hij mede-oprichter van het dagblad 'De Vlaamsche Stem' dat een ruimere zelfbeschiking van Vlaanderen voorstond. Vanwege de inmenging van de Duitsers, die het blad 'deutschfreundlicher' wilden maken, trad De Ridder na een halfjaar uit de redactie. Aanvankelijk telde De Vlaamsche Stem invloedrijke schrijvers als Cyriel Buysse, Frans van Cauwelaert en Leo van Puyvelde onder zijn redactieleden, maar uiteindelijk voer het onder leiding van de flamingant René de Clercq een activistische koers, voordat het een jaar na oprichting te gronde ging. 
afb. 1X Gustave De Smet, Portret van Leo van Puyvelde, 1917 gedateerdImage fullsize Toon in RKD database  afb. 2X Frits Van den Berghe, Portret van René de Clercq, 1919Image fullsize Toon in RKD database  



Afb. 1
 
Afb. 2
 

 

 

 

 

 

 

De Nederlandse schrijver Job Steynen haalde in zijn autobiografische boek 'Mensen die ik gekend heb' herinneringen op aan zijn betrokkenheid bij de Belgische vluchtelingen in Amsterdam. Steynen woonde voor de Eerste Wereldoorlog enkele jaren in Brussel en was er onder meer bevriend met Pieter van der Meer de Walcheren. Ook had hij in die periode al contact met Gustave de Smet en Rik Wouters. In zijn boek haalde hij een anekdote aan die verbonden is met de oprichting van het dagblad 'De Vlaamsche Stem': 'Op een middag vielen we in het Poolse koffiehuis midden in een plezante groep. Het waren de dichter René de Clercq, Richard Delbecq, de vertaler van Charles de Costers "Uilenspiegel", de kunstcriticus André de Ridder, mr. Alberic Deswarte, leider van de Vlaamse beweging te Brussel, en nog verscheidene anderen. In de loop van het gesprek bleek, dat ze een Vlaamse krant in Nederland wilden opzetten en ik werd gepolst of ik hen daarbij helpen wilde. Ik deed het graag en werd uitgenodigd de volgende dag in de Belgische club aan de Weteringschans te komen. In deze eerste samenkomst kwam de krant tot stand. "De Vlaamsche Stem" heette ze en Ost had er op zijn fleurige rococo-manier een kop voor getekend, een Vlaamse leeuw. We hebben toen met elkaar de zaak bedisseld, we vonden een drukkerij ervoor, die van "Het Handelsblad" en toen het eerste nummer verscheen, waren we allen opgetogen'. Verderop betreurde hij de snelle ondergang van het blad en concludeerde dat het een ongeluk was 'dat ik op de een of andere manier altijd betrokken was bij bladen, die tot een min of meer ontijdige dood waren voorbestemd'.1

Op luchtige toon beschreef hij de kring van Belgische kunstenaars waarmee hij tijdens de oorlog optrok: 'In de eerste jaren van de Eerste Wereldoorlog kwamen troepjes vrienden uit Frankrijk en België bij me binnenvallen. Sommigen bleven een poosje onder ons dak, anderen kwamen aanwaaien en woeien weer verder, veelal met bestemming Amsterdam of Den Haag, weer anderen kwamen eens een dag op bezoek, kortom ik was in die tijd vrijwel nooit zonder'. Hij herinnerde zich 'Rik Wouters, de knappe schilder-beeldhouwer, van wie in het Stedelijk Museum te Amsterdam de monumentale Vlaamse volksvrouw staat; Gustaaf de Smet, een voorman van de toendertijd hypermoderne Belgische schildersschool; de Mechelse tekenaar Alfred Ost'2 . Deze kunstenaar had zich vrijwillig aangemeld voor dienstplicht, maar werd geweigerd. Van januari 1915 tot 1919 verbleef hij in Amsterdam, waar hij onder meer tekende voor ‘De Vlaamsche Stem’. Zijn assimilatie verliep vrij gemakkelijk vanwege zijn vriendschap met Jan Kotting, de directeur van een bekende drukkerij. Via hem kreeg hij opdrachten voor reclameontwerpen, affiches, prentbriefkaarten en tekeningen.3 Mogelijk kende Steynen veel kunstenaars door zijn vriendschap met Pieter van der Meer de Walcheren en de kunstcriticus Albert Plasschaert, die beiden veel contacten in België hadden.

 



afb. 1 Gustave De Smet, Portret van Leo van Puyvelde, 1917 gedateerd
afb. 2 Frits Van den Berghe, Portret van René de Clercq, 1919

[1]

J. Steynen, Mensen die ik gekend heb, Haarlem 1989, pp. 37-38

[2]

Op. cit, pp. 36-37. Het is opvallend dat Steynen, geheel tegengesteld aan de gangbare perceptie van tijdgenoten, de Belgische schildersschool 'hypermodern' noemt. In zijn Brusselse periode -1906 tot 1908- heeft hij gelegenheid gehad om de salons van La Libre Esthétique en die van Vie et Lumière te bezichtigen, die een overzicht gaven van het nog overheersende impressionisme en post-impressionisme in België. In contrast met dit werk zullen de expressionistische schilderijen van De Smet hem het idee van een "hypermoderne schildersschool" gegeven hebben

[3]

S. Van Blokland e.a. (red.), Alfred Ost in Nederland, Amsterdam 1990

Datum laatste wijziging: 17-09-2012 13:10